Ulan-Bator is een vreemde kunstmatige stad. Een hoofdstad van een nomadenvolk is ook heel erg vreemd. Van het eens grootste rijk op aarde is niets terug te vinden. Nomaden hebben ook niet zo de gewoonte om iets pertinents neer te zetten. Het stadsbeeld bestaat uit kapotte wegen met op de stoep open putten. Overal op straat liggen glasscherven. Tot voor kort was er geen statiegeld, en was het de gewoonte om al het glaswerk op straat kapot te gooien. De stad heeft geen echt centrum. Er staan wat lelijke grote gebouwen en een heuveltje waar wel heel veel sfeer is en de oude gers ,traditionele tentenhuizen, en Tibetaans boeddhistische tempels staan. Na lange tijd een speelbal te zijn geweest tussen de twee communistische grootmachten, is dit land zich aan het herstellen van zijn eigen communistische periode. De mensen zijn erg vriendelijk en behulpzaam, en er heerst een hele fijne sfeer.
We lijken bijna wel een groepsreis. De meesten die we al van de treinreis kenden zitten in hetzelfde hotel. Het hotel is een flatgebouw waarbij een huis is omgebouwd tot receptie en restaurant, en verder zijn alle andere kamers omgetoverd tot hotelkamers. En we gaan met z’n allen in een busje naar een echt traditioneel tentenkamp. Het busje was al laat, want er heerst een mini oliecrisis in Rusland en Mongolië. Na een stuk rijden is zo’n vijf kilometer voor ons kamp de benzine helemaal op, en moeten we wachten op een oplossing. Dit geeft tijd om wat rond te lopen en nog even bij de ger langs te gaan die we in de verte zien. We worden gelijk uitgenodigd om alles te bekijken. Dit is waarschijnlijk onze enige kans om een echte ger te zien, onze toeristische gers zagen er wat luxer uit, en vooral schoner. In de ronde tent van zo’n 5 meter in diameter moet alles gebeuren. De paardenmelk staat al dagen midden in de kamer klaar, het vlees hangt te drogen en daaronder ligt nog iemand te slapen.
Na een uur is een oplossing gevonden, de paarden zijn van het ger kamp gehaald en we moeten daarop verder. Els en Truusje moeten beide niets van die beesten hebben, maar toen ze er eenmaal opzaten, zijn ze er ook opgebleven. Het groene heuvelachtige landschap is adembenemend mooi. Er is niets indrukwekkendst te zien, maar de uitgestrektheid van de vlaktes maken het een perfecte plek om door heen te dwalen. Els vindt het zo’n schitterend land, dat ze zelfs bereid is om paard te leren rijden om dan weken door de Gobi steppe heen te rijden. In het tentenkamp rijden we nog wat paard, wandelen we wat, en worstelen we met de Mongolen. Er worden wat blokken hout op de kachel in onze ger gestopt, want het wordt tegen de avond al heel erg koud. We zijn hier midden in de zomer, maar als we ’s nachts buiten zitten om naar de sterren te kijken, vriest het. Geen wolkje aan de lucht, en in de verste verte geen lampje dat het beeld maar iets kan verstoren. De sterren zijn zo duidelijk te zien, en ook de melkweg is een duidelijke band aan de hemel. Bij iedere vallende ster moeten we ons wel stil houden, want dat is hier niet veel goeds, er is weer iemand overleden.
Terug in de trein gaan we op weg naar China. Het landschap wordt steeds droger, en de groene heuvels veranderen in zandheuvels. Nu en dan een klein stationnetje, een huisje en wat kamelen. Halverwege Mongolië staat al een Chinese grenspost. We rijden de Chinese autonome regio binnen- Mongolië binnen, voor de mongolen is dit bezet Mongolië. Het treinstel wordt weer omgebouwd naar breed spoor. Er worden wat stempels in onze paspoorten gezet, en voordat we het weten zitten we na 5 uur in de Volksrepubliek China.