De grensovergang tussen Cambodja en Laos is gesloten, dus moeten we via Thailand naar Laos. Als we na een paar keer vragen eindelijk het douane kantoor van Laos hebben gevonden worden we verwelkomd met de text “Visit Lao year 1999-2000”. Als ze met onze paspoorten bezig zijn krijgt Els een briefje in het Lao onder haar neus gedrukt en het enige wat we begrijpen is dat ze 70Bath moet betalen. Waar willen ze nu weer geld voor? Ze kunnen het niet echt duidelijk maken, en wij doen ook niet echt ons best om het te snappen, en de douane staat met een blik te kijken die zegt ‘niet zeuren en betaal gewoon wat je gevraagd wordt’. Bij iedere grensovergang hebben ze meestal wel een methode om mensen geld af handen te maken. Ze laten een briefje zien dat ze nu aan het overwerken zijn, het is zaterdag 8 uur ’s ochtends, en dat mogen wij betalen. We houden ons van de domme, wat hebben wij met hun CAO te maken, en zeggen dat we al bij de ambassade voor het visum hebben betaald om het land in te komen. Ze maken de grote fout dat ze onze paspoorten gestempeld weer teruggeven, wij bedanken de douaniers en lopen Laos binnen. Later hoorden we dat ze bij een andere grensovergang zelfs 500 bath vroegen, zo’n 5 daglonen, maar dan kregen ze wel een glaasje drinken aangeboden.
Laos is een vreselijk arm land dat na het ineenstorten van zijn communistische vriendjes een paar jaar geleden de grenzen heeft geopend om op die manier aan buitenlands geld te komen. Buiten internationale steun staan de inkomsten uit overvliegende internationale vliegtuigen hoog op de inkomstenlijst, voor de meeste landen niet meer dan een voetnoot. Een beetje lacherig wisselen we een zooi Thaise baths in voor de Lao kip die de laatste 3 jaar nog maar 9% van zijn waarde is, en we lopen met honderden biljetten rond met ontelbare nullen die een totale waarde hebben van net 100 gulden.
Laos is heel populair aan het worden. We hebben al veel mensen ontmoet die hier geweest waren, maar er heerst altijd een beetje een lacherig sfeertje al we vragen wat er leuk is aan Laos. Het antwoord is van iedereen “Moet je er maar naartoe gaan”.
Na de grens weer een stukje lopen en dan stappen we in een songthaew, een kleine pick-uptruck met twee rijen bankjes. De wagen zit overvol met vrouwen die net bij de grens hun inkopen hebben gedaan, bij 40 zijn we gestopt met tellen. Buiten zakken vol met Chilisaus wordt er een emmer met kikkers verplaatst, staan we bijna op een paar eenden en kippen die met hun poten aan de bank vastzitten. De handtassen zitten vol eieren en een vrouw haalt een lekkende plastic zak met vissen tussen haar benen vandaan die even op mijn schoot wordt gezet. We voelen ons hier gelijk weer helemaal thuis, de mensen zijn vrolijk en gezellig en er heerst een heel ontspannen sfeer. Ze willen in het Lao weten of wij bij elkaar horen, of we kinderen hebben … etc. Het is hier alles wat je bij Azië voorstelt en met hele aardige en nieuwsgierige mensen. Een beetje te nieuwsgierig volgens Els die hier door de vrouwen betast wordt die willen weten of zo’n blank huids kleurtje wel gezond aanvoelt, wat een lekkere beentjes en wat een leuke krullen. In de oudste en gammelste bus gaan we over een perfecte weg naar een eilandengebied net boven Cambodja. Na een uur rijden is de chauffeur een uur zoek, en als hij terug is moeten een paar mensen die net aarzelend uit de bus gestapt waren hard rennen om nog mee te kunnen. Hierna duurt het nog erg lang voordat we er zijn, want ieder dorp wordt aangedaan, grote zakken met rijst worden in en uitgeladen en na 5 uur kunnen we eindelijk overstappen op een klein bootje die ons naar weer zo’n lui eilandje brengt; Don Deth. Een hutje met veranda en hangmat boven het water, we luieren lekker en verspreiden de weinige attracties op het eiland over zo veel mogelijk dagen.
Met een boot gaan we samen met een Lao bekend als Mister Dolfijn op zoek naar de zeldzame zoetwater dolfijn. Deze dolfijn was een paar jaar geleden bijna uitgestorven, maar Mr. Dolfijn lijkt zeker van zijn zaak want hij geeft ons een ‘Geen dolfijn, geld terug garantie’. Een paar meter voor de Cambodjaanse wal gaat de buitenboordmotor uit en wachten we op wat komen gaat. We horen een harde snuif, draaien ons snel om en zien een paar meter van ons vandaan de rug en een vin van een dolfijn. Het komende half uur zien we zeker 20 dolfijnen, of steeds de zelfde? Als de motor weer gestart word verandert ons gefluister in een zeer enthousiast gepraat.
We verruilen ons paradijsje om een paar dagen in een bus te gaan zitten richting het noorden. In de oude bussen vermaken we ons goed, alhoewel we soms meer dan een halve meter de lucht in worden geschoten door de slechte weg, maar als de wegen beter worden, worden er ook betere bussen ingezet, zeer krap en airco en we vriezen en vervelen ons dood. In de hoofdstad Vientiane worden we ’s ochtends midden in de stad door de hanen gewekt. Het is een echt provinciestadje met buiten goedkoop internet, lekker stokbrood en een leuk nationaal museum dat flink anti-Frans en anti-Amerikaans is, is er niet veel te doen. Nog maar zo’n saaie bus geschonken door Japan als ontwikkelingshulp, De plastic zakjes zijn meegeleverd en hangen overal in de bus, en binnen de kortste keren zijn ze allemaal gebruikt door kotsende Lao.
Regelmatig hebben we onderweg een checkpoint. Bij de korte stop komen van alle kanten meisjes aangerend om hun spullen te verkopen zodat we er weer tegen kunnen tot de volgende stop. Lotusbloempitten, bapao, stokbrood kunnen we aan, maar de stokken met gefrituurde sprinkhanen, kevers en krekels, embryo eieren (bij het naar binnen slurpen gaan de rillingen over ons hele lijf), kikkers, vleermuizen, ratten, meelwormen, schorpioenen, en gefrituurde spinnen laten we aan de Laos over, wij snakken naar een Indiase vegetarische curry.
We zijn moe, een beetje ziek en vol van indrukken van en jaar reizen. VangVieng is een perfecte plek om te relaxen en uit te rusten van al die busritten. Het is een prachtige omgeving met rijstvelden, rotsachtige bergen, grotten, waterbuffels en Lao met rieten hoedjes, alle clichés bij elkaar.
Door al deze pracht is VangVieng in drie jaar uitgegroeid van een dorpje met twee hotels en 1 restaurant, waar je moest eten wat de pot schaft tot een groot backpackers hol. Gelukkig is het bij deze plekken ook altijd zo dat als je een paar meter loopt, je niemand meer ziet.
We gaan op zoek naar wat bergvolkeren, die hier ook ergens wonen. We hebben helemaal het beeld in ons hoofd van traditioneel geklede mensen en inwijdingsrituelen voor je het dorp in mag. Deze volkeren bestaan wel, dat hebben we gezien in de toeristen brochures die ze drukken:)
De realiteit is dat de jeugd MTV kijkt en liever spijkerbroek en T-shirt draagt. We zien gelukkig nog een paar oude vrouwtjes in klederdracht. We komen later wel helemaal aan onze trekken op de toeristische avondmarkt in Chang Mai, Thailand. Daar lopen wel honderd bergvrouwen rond met hun traditionele kleding en koopwaar:)
Tussen alle backpackers zijn we na een jaar nog steeds erg onschuldig en naïef. Els denkt een koffiezetapparaat te horen als iemand aan zijn waterpijp lurkt en ze vraagt zich af of ze het goed hoorde dat die vrouw met die baby op haar arm net opium aanbood.
We moeten constant aan andere toeristen het Nederlandse drugsbeleid uitleggen dat heroïne niet in de supermarkt te koop is, maar Arjan wil wel een ‘happy’ birthdaycake voor zijn verjaardag. Het is een ‘happy frog’ taart geworden, mmmmm.
Op het dak van een bus gaan we weer verder naar Luang Prabang. Het eerste uitstapje dat we in deze ‘world heritage list’ stad gaan doen is een waterval 30 kilometer zuidelijk. Een hele mooie grote waterval waar halverwege een plateau gevormd is waar je kunt zwemmen. De omgeving is fantastisch en dit is de waterval om een grote droom waar te maken. Langs de rots klauteren we door de waterval heen om er achter te staan, en door de waterval heen te springen. In Luang Prabang zijn tientallen tempels met heel veel monniken. In heel zuidoost Azië hebben we niet zo veel monniken gezien, maar nu komen we aan ons trekken. Om zes uur ’s ochtends gaat een bel in de straat en veel Laos gaan in een rijtje op straat zitten. In de verte komt een stoet oranje monniken aan, en stil gaan ze bij iedereen langs en krijgen van iedereen een handje rijst. De monniken mogen alleen maar voedsel krijgen door bedelen en moeten het dan weer voor 12 uur ophebben, de rest van de dag is om hongerig in de boeken te neuzen.
Na alle bussen zijn we het helemaal zat. We informeren naar de boten naar Thailand, die er drie dagen over blijken te doen, en dan moet je nog veertien uur in een bus zitten naar Bangkok. We hebben er geen zin meer in, en hebben gelukkig een credit kaart. In een uur zijn we met het vliegtuig in Chang Mai, Thailand, en helemaal relaxed nemen we een paar dagen later de nachttrein naar Bangkok. We zijn uitgerust voor India, en de rit naar huis.
Galerij niet gevonden.